
Jurisprudentie
AK3645
Datum uitspraak2003-09-12
Datum gepubliceerd2003-09-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers123263/KG ZA 408
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2003-09-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers123263/KG ZA 408
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Partijen verschillen van mening over de vraag of een ijzeren wieg, die reeds 35 jaar in het bezit was van eiseres en die sedert begin 2000 in het bezit is van gedaagden en welke door hen is opgeknapt, door eiseres aan gedaagden is geschonken danwel in bruikleen is gegeven. De voorzieningenrechter acht bruikleen aannemelijk. Beroep op verjaring wordt gepasseerd. Bevel tot afgifte van het ijzeren frame van de litigieuze wieg aan eiseres.
Uitspraak
123263/KG ZA 408 RECHTBANK BREDA
Sector Handelsrecht
Voorzieningenrechter
12 september 2003
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Made,,
e i s e r e s bij dagvaarding
van 6 augustus 2003,
procureur: mr. N.Th.Ter Haar Romeny,
advocaat : mr. T.A.H.C. Muller-van der Slikke te Dordrecht,
t e g e n :
[gedaagden],
beiden wonende te Made,
g e d a a g d e n ,
procureur: mr. H.S. Memelink.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de door mr. Muller in het geding gebrachte producties;
- de pleitnota van mr. Memelink en de door hem in het geding gebrachte producties;
Partijen hebben voorts hun standpunten ter terechtzitting mondeling toegelicht.
2. Het geschil.
Eiseres vordert als voorlopige voorziening gedaagden te bevelen binnen 24 uur na de betekening van het vonnis de wieg van eiseres aan haar af te geven, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag met een maximum van tenminste € 5.000,=, alsmede gedaagden te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 1.250,= exclusief BTW.
Gedaagden hebben daartegen verweer gevoerd.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Eiseres heeft in verband met de geboorte van haar oudste kind in 1968 een ijzeren wieg gekocht.
- In die wieg hebben de zes kinderen van eiseres gelegen. Toen die wat groter waren hebben de kinderen met de wieg gespeeld..
- Later is de wieg op de vliering van de woning van eiseres beland.
- In het voorjaar van 2000 verwachtten gedaagden een baby. Zij hebben de dochter van eiseres, [C1], een vriendin van gedaagden, verteld dat zij een ijzeren wieg zochten voor hun kin[C1] heeft daarop aan gedaagden te kennen gegeven dat haar moeder een ijzeren wieg op de vliering had staan.
- Op of omstreeks 28 februari 2000 hebben gedaagden de wieg bij eiseres opgehaald.
- Gedaagden hebben het ijzeren frame van de wieg opgeknapt en de wieg van bekleding voorzien.
- In oktober 2003 verwacht een dochter van eiseres, [C2], haar eerste kind en zij wil deze graag in de wieg leggen. In maart 2004 verwacht een andere dochter van eiseres, [A.], een kindje en ook zij wil graag de wieg gebruiken.
- Eiseres heeft gedaagden verzocht de wieg aan haar af te geven.
- Gedaagden, waarvan het tweede kind op komst is, weigeren dat.
3.2.
Eiseres grondt haar vordering op eigendom en stelt daartoe dat zij de wieg aan gedaagden in bruikleen heeft gegeven. Eiseres stelt dat toen gedaagden de wieg in het voorjaar 2000 kwamen ophalen, hun uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat zij de wieg niet wilde verkopen en dat zij de wieg aan haar zouden moeten afgeven, als zij deze terug wilde hebben. Dit zou bovendien ook daarna (onder andere door[C2]) aan gedaagden zijn medegedeeld. Eiseres stelt dat met name haar dochters [A.] en[C2] altijd te kennen hebben gegeven de wieg te willen gebruiken als zij zelf kinderen zouden krijgen en dat dit voor haar de reden was om de wieg te bewaren.
3.3.
Gedaagden stellen zich primair op het standpunt dat eiseres hen de wieg heeft geschonken, zodat deze hun eigendom is geworden. Volgens gedaagden hebben eiseres of haar dochters tot april 2003 nooit over de wieg contact gehad met hen. Gedaagden willen de wieg gebruiken voor hun tweede kind. Bovendien hebben zij kosten gemaakt om de wieg op te knappen en willen zij de wieg graag behouden voor hun toekomstige kleinkinderen.
Subsidiair stellen gedaagden dat zij krachtens verjaring eigenaar van de wieg zijn geworden omdat er sprake is van een onafgebroken bezit van drie jaren.
3.4.
Eiseres heeft spoedeisend belang bij haar vordering, nu de geboorte van haar kleinkind in oktober 2003 verwacht wordt.
3.5.
Gedaagden hebben de wieg in hun bezit. Zij worden dus geacht van de wieg eigenaar te zijn. In een tussen partijen te voeren bodemprocedure zal op eiseres de bewijslast rusten van haar stellingname dat zij de wieg in bruikleen aan gedaagden heeft gegeven en dat de wieg nog steeds haar eigendom is.
Gelet op de door eiseres overgelegde verklaringen alsmede gezien de omstandigheid dat de zes kinderen van eiseres in de wieg hebben gelegen, de wieg 35 jaar in haar bezit is geweest en zelfs diverse malen met haar is mee verhuisd, is het volgens de voorzieningenrechter aannemelijk te achten dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat eiseres voorshands is geslaagd in het leveren van voormeld bewijs.
3.6.
In het kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld of gedaagden te goeder trouw zijn, zodat verjaring voorshands niet aan de orde kan komen. Gelet op het bovenstaande kan het beroep op verjaring in ieder geval niet in deze kort geding procedure worden gehonoreerd.
3.7.
Dit alles leidt tot de conclusie dat gedaagden de wieg aan eiseres dienen af te geven, met uitzondering van de door gedaagden aangebrachte bekleding en matras. Voorts dient eiseres aan gedaagden een bedrag te betalen ter compensatie voor kosten die gedaagden hebben gemaakt voor het opknappen van de wieg. Een bedrag van € 75,= komt de voorzieningenrechter in dit verband redelijk voor. De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
3.8.
De buitengerechtelijke kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu onvoldoende gesteld en niet gebleken is dat de eisende partij andere werkzaamheden heeft verricht dan die waarvoor de in de artikelen 237 en 239 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4. De kosten.
In de omstandigheden van de zaak ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten van de procedure te compenseren als na te melden
5. De beslissing in kort geding.
De voorzieningenrechter:
beveelt gedaagden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres af te geven het frame van de litigieuze ijzeren wieg, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,= per dag dat gedaagden hieraan niet voldoen, met een maximum van € 5.000,=;
bepaalt dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging door de bodemrechter voor zover handhaving van die dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
compenseert de kosten van dit geding aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.J.M. Nollen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 12 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. C.H.D.M. van de Kar, waarnemend griffier.